Kleine kamervlieg

Kleine kamervlieg (Fannia canicularis (L.))

Orde: Diptera (vliegen en muggen)
Familie: Fanniidae

Vliegen, dus ook de kleine kamervlieg, zijn hinderlijk. Met hun uitwerpselen bevuilen ze  ook allerlei oppervlakken, vooral als ze in grote aantallen voorkomen. Ze zitten afwisselend op afval, mest, dode dieren, e.d. maar ook op voedsel voor de mens. Mede doordat vliegen nogal behaard zijn, kunnen ze ziektekiemen overbrengen waarvoor mens, huisdier en vee gevoelig zijn. Het is dus van belang de ontwikkeling van deze insectensoort tegen te gaan.

Algemeen

De kleine kamervlieg, ook wel kleine huisvlieg genoemd, lijkt veel op de kamervlieg, maar is echter kleiner. Wanneer deze vlieg een huis binnenkomt, zal hij vaak cirkelen nabij het midden van de kamer. Hij vliegt plotseling op, maakt dan een driehoekige beweging, keert terug en als de vlieg gaat zitten– draait zich direct 180° om, zodat hij direct voor een nieuwe vlucht gereed is.

Uiterlijk

Het volwassen dier is een stuk slanker dan de gewone kamervlieg en meet zo’n 5-8 mm. Aan de hand van de bestudering van het aderpatroon op de vleugels zijn de soorten door deskundigen echter goed van elkaar te onderscheiden. Vooral bij het mannetje bestaat de kop voor het overgrote deel uit de ogen, waarbij de ogen omgeven zijn door een witte band. Het borststuk is donker bruin/grijs en op het achterlijf bevinden zich 3 gele ringen en driehoekige rugvlakken. Deze tekening kan bij de vrouwtjes zeer onduidelijk zijn. De vleugels worden in rust vrijwel parallel aan het achterlijf gehouden, dat in tegenstelling tot de gewone kamervlieg die de vleugels meer laat uitstaan.
De larven (maden) zijn ca. 8 mm lang, pootloos en hebben geen duidelijke kop. Ze zijn bruin van kleur en duidelijk te herkennen aan de doornvormige uitsteeksels die zich op ieder segment bevinden. De pop is tonvormig, eveneens bruin van kleur en bevat ook stekels.

Ontwikkeling en leefwijze

De kleine kamervlieg heeft zich met succes aangepast aan de menselijke omgeving en wordt vooral aangetroffen in woningen. De larven voeden zich met rottend organisch materiaal, zoals stalmest, en komen soms voor in nesten van vogels, zoogdieren of insecten. Enkele soorten behorende tot de familie Fanniidae ontwikkelen zich in paddenstoelen.
Een vrouwelijke vlieg legt gedurende haar leven zo’n 200-600 eitjes, ca. 50 stuks per keer. De optimale temperatuur voor de ontwikkeling van de soort ligt zo rond 24°C. De ontwikkeling van ei tot volwassen vlieg duurt bij 27°C 22-27 dagen.

Grote aantallen kleine kamervliegen worden vooral aangetroffen in de periode van mei tot september, maar in woningen en stallen vrijwel het gehele jaar door.

Schade

Kleine kamervliegen kunnen in grote aantallen een hinderlijke plaag vormen. Daarnaast kunnen ze ook ziektekiemen overbrengen op mens en dier via de poten, monddelen, haren en uitwerpselen. Dit kunnen bacteriën, virussen en andere schadelijke micro-organismen zijn.

Wering

Om overlast van kleine kamervliegen te voorkomen, is het aan te raden om na te gaan waar zich mogelijke ontwikkelingsplaatsen bevinden, met name mest van vee, pluimvee of nertsen. Er moet worden vastgelegd of maatregelen kunnen worden getroffen om de ontwikkeling van de vliegen te voorkomen of in elk geval beperken.
Denk aan het afgedekt houden van afval, het snel afvoeren en afvalbakken steeds reinigen. Tevens zal men over moeten gaan tot het nemen van weringsmaatregelen, zoals het plaatsen van horren in geopende ramen en deuren en/of het gebruik van lintgordijnen. Fijnmazig horrengaas is geschikt voor het dichten van kleine ventilatieopeningen. Ook kan het helpen om gaten en kieren in de buitenmuur (onder meer bij sponningen) af te sluiten met kit of tochtstrippen.

Bestrijding

  • Intensieve dierhouderij
    Aangezien de kleine kamervlieg zich voornamelijk op vee-, pluimvee- en nertsenbedrijven ontwikkelt, zal daar allereerst de oplossing moeten worden gezocht in het zorgen voor droge mest, het afgedekt bewaren of het in de zomermaanden binnen 2 weken afvoeren van de mest. Daarnaast moet zo nodig met een daarvoor toegelaten biocide (=bestrijdingsmiddel) worden gewerkt.
    Omdat een vliegenplaag zich in korte tijd kan ontwikkelen, is het van belang dat een beginnende plaag in de kiem wordt gesmoord. Daarom dient men tijdig te beginnen met bestrijdingsmaatregelen.

  • Gebouwen en woonruimten
    Allereerst kan men bij de bestrijding denken aan de toepassing van vliegenkleefstroken of vangzakken en het gebruik van vliegenmeppers. Ook kan gebruik worden gemaakt van elektrische vliegenlampen. Dit zijn prima middelen wanneer de hinder zich beperkt tot enkele vliegen. Spoor daarnaast de ontwikkelingsbron(nen) op en ruim deze op.
    Gaat het om grotere aantallen, dan kan men gebruik maken van biociden toegelaten ter bestrijding van vliegende insecten. Denk hierbij aan een behandeling van de ontwikkelings- of rustplaatsen, of een behandeling van de mest.

  • N.B.: Werk alleen met chemische middelen nadat er voldoende wering- en preventiemaatregelen getroffen zijn. Anders blijft het dweilen met de kraan open.

De bestrijding dient plaats te vinden met inachtneming van de voorzorgsmaatregelen en Wettelijke Gebruiksvoorschriften die op het etiket van de biocide vermeld staan.
Wanneer u een werkzame stof of de toelatingsstatus van een biocide wilt checken, kunt u de bestrijdingsmiddelendatabank van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) raadplegen: www.ctgb.nl

Namen van bedrijven kunt u vinden op de site van de beide brancheverenigingen (NVPB en Platform Plaagdierbeheersing) en bij de Kamer van Koophandel.
Verifieer of medewerkers in het bezit zijn van een geldig bewijs van vakbekwaamheid “Beheersing plaagdieren en houtaantastende organismen”.

Chemisch afval

Resten van biociden en lege ongereinigde verpakkingen moeten worden beschouwd als gevaarlijk afval. Wij adviseren u daarom deze resten in te leveren bij het KGA-depot in uw gemeente.

Advies

Mochten de wering- en bestrijdingsmaatregelen, uitgevoerd aan de hand van dit advies, onvoldoende resultaat opleveren, neem dan contact op met het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD).

Disclaimer

Deze informatie wordt u verstrekt zonder dat er een expert van ons ter plaatse geweest is. Dit betekent dat u deze informatie op eigen risico gebruikt. Het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor enige (vervolg-)schade die hieruit voortvloeit. Om zeker te weten om welk dier het gaat en de overlast zoveel mogelijk te beperken, raden we u altijd aan om een determinatie bij ons te laten doen of een onderzoek ter plaatse te laten verrichten door een KAD-adviseur.